Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5466

Datum uitspraak2008-11-27
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/4142 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om nadeelcompensatie op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en waterstaat 1999 (RNR 1999). De rechtbank stelt vast dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, geruime tijd is verstreken. Hetgeen verweerder, onder verwijzing naar de RNR 1999 en de daarin genoemde termijnen, heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat deze overschrijding niet in strijd met de wet is.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg.nr : AWB 08/4142 BESLU UITSPRAAK ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht Inzake : Valkenhorst Participatie B.V., gevestigd te Voorschoten, eiseres tegen : de minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder. I OVERWEGINGEN 1 Op 2 juni 2008 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld, gericht tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op een door haar op 17 augustus 2006 ingediend bezwaarschrift. 2 Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak te doen. In artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb is geregeld dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk wordt gesteld. 3 De griffier heeft verweerder op 5 juni 2008 verzocht om aan te geven of het juist is dat de beslistermijn is overschreden en, zo ja, wat daarvan de reden is. Voorts is verweerder verzocht aan te geven binnen welke termijn een beslissing op het bezwaar kan worden verwacht. Verweerder heeft hierop gereageerd met brieven van 20 juni 2008, 1 augustus 2008 en 19 augustus 2008. Eiseres heeft nadere stukken in het geding gebracht. Op grond van de gedingstukken is het volgende komen vast te staan. Eiseres heeft op 9 mei 2006 een verzoek om nadeelcompensatie ingediend op grond van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (verder: de RNR 1999). Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder dit verzoek als kennelijk ongegrond van de hand gewezen. Daartegen heeft eiseres bij brief van 17 augustus 2006, gemotiveerd bij brief van 25 oktober 2006, bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 november 2006 heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn conform het bepaalde in artikel 15 van de RNR 1999 een onafhankelijke adviescommissie in te stellen die hem moet adviseren over de ingediende claim tot nadeelcompensatie. In reactie hierop heeft gemachtigde van eiseres verweerder bij brief van 21 november 2006 gemeld er van uit te gaan dat de inschakeling van de adviescommissie plaatsvindt in het kader van de voorbereiding van een nieuw primair besluit en niet, vanwege het gemis van instantie, in het kader van de totstandkoming van een beslissing op bezwaar. Verweerder heeft niet op deze brief gereageerd. In reactie op het verzoek van de griffier aan te geven of het juist is dat de beslistermijn is overschreden, heeft verweerder onder verwijzing naar de RNR 1999 en de daarin genoemde termijnen aangegeven dat hij binnen twaalf weken na ontvangst van het definitieve advies van de deskundigencommissie een beslissing dient te nemen. Aangezien de commissie op 15 augustus 2008 een concept-advies heeft uitgebracht waarop partijen binnen uiterlijk acht weken kunnen reageren waarna het advies definitief wordt vastgesteld, is de beslistermijn, aldus verweerder, niet overschreden. 4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, geruime tijd is verstreken. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat deze overschrijding niet in strijd met de wet is. Het beroep komt derhalve voor gegrondverklaring in aanmerking. Er bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder binnen zes weken alsnog een beslissing op het bezwaarschrift neemt, te rekenen vanaf de datum van bekendmaking van de uitspraak. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Gelet op het feit dat naar aanleiding van de indiening van het bezwaarschrift besloten is om alsnog de deskundigencommissie als bedoeld in artikel 15 van de RNR 1999 in te schakelen, had verweerder het bezwaar om die reden gegrond moeten verklaren, het primaire besluit moeten herroepen en alsnog, met inachtneming van de in de RNR 1999 omschreven adviesprocedure -en de daarbij behorende ruime termijnen- een nieuw primair besluit moeten nemen. Voor het volgen van deze weg was te meer aanleiding nu eiseres daarom bij -de onbeantwoord gebleven- brief van 21 november 2006 had verzocht. De rechtbank wijst partijen geheel ten overvloede op de mogelijkheid van rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Awb. 5. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep bestaat er aanleiding verweerder in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten te veroordelen. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 80,50 (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 0,25). II BESLISSING De rechtbank ’s-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit; 3. draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing te nemen op het bezwaar, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; 4. veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 80,50, welk bedrag de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) aan eiseres dient te vergoeden; 5. bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Verkeer en Waterstaat) het door eiseres betaalde griffierecht ad € 288.- vergoedt. Aldus gedaan door mr. E. Kouwenhoven en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2008, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. Voor eensluidend afschrift, de griffier van de Rechtbank ’s-Gravenhage, Afschrift verzonden op: RECHTSMIDDEL Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.